Blauwdruk
De eerste basisstructuur bestond uit vijf verschillende speelmappen (waarbij elke speelmap een combinatie van ‘gevoelige zones’ bevat). Voor elke speelmap besliste de bedenker over een aantal spelregels.
Enscenering was erg functioneel en minimaal. Naast de scène was een kapstok opgesteld met een waaier aan witte kledingstukken (wit heeft een goede zichtbaarheid op het scherm). Een speler kon een ander ‘persoon’ aannemen door te wisselen van kledingstuk.
De speelmappen:
– ‘de treinsporen’: een door Laia samengesteld beeld van twee treinsporen die elkaar kruisen, werd het symbolische uitgangspunt voor ons samenspel. Elk spoor leidde naar een andere wereld (het strand in het Noorden, de nummers in het westen, de virussen in het oosten). Je kon de sporen activeren of weer laten verdwijnen door je precies op de kruising te begeven – aangeduid op de scène met een rode stoel. Het was ook mogelijk om die vier delen van de sporen te activeren/doen verdwijnen. Een beweging die bijvoorbeeld grote poëzie opriep: Rebecca draaide in een witte jurk als een derwish rond de stoel en liet op die manier de even witte sporen dansen op het scherm.
– ‘de nummers’: een strakke composite van Matthias waarbij de computer auditieve nummers spuwde (‘one’, ‘two’, ‘three’) met een snelheid die varieerde naarmate iemand dichter naar het middelpunt van de cirkel bewoog.
– ‘het strand’: de idee van Rebecca om ook het statische theatrale decor in het spel te introduceren. Een dia van een paradijselijk strand werd over het speelvlak geprojecteerd als een decor.
– ‘de virussen’: het voorstel van de choreografen Dorothé en Lot om abstracte tekeningen te activeren die als grids op de scène verschijnen. Het laat toe om te zoeken naar een esthetiek van bewegende lichamen op het scherm in functie van de grids.
Elke map was voorzien van ‘exits’ naar andere mappen (gevoelige zones die wanneer ze worden getriggerd, een andere speelmap doen verschijnen.
Aan elke speelmap waren specifieke spelregels verbonden:
– ‘de treinsporen’: vrij spel voor iedereen
– ‘de nummers’: elke speler bepaalde op voorhand een beweging/tekst/toon voor elk van de nummers en voerde die zo nauwkeurig mogelijk uit op het ritme van de machine
– ‘het strand’: de verteller nam plaats op de rode stoel, de anderen schaarden zich errond, de verteller vertelde een verhaal tot iemand besliste dat het voldoende was en een ‘exit’ naar een ander spelbord activeerde. Dit kon een speler zijn of iemand uit het publiek.
– ‘de virussen’: een speelmap voor dansers en muzikanten only. Enkele van de grids waren partituren van Cornelius Cardew aangebracht door de muzikanten, andere waren schema’s van het zenwusysteem van mens, plant en machine. De dansers bewogen als virussen door de systemen, de muzikanten improviseerden volgens hun eigen regels op de verschillende beelden en bewegingen.